64 STUDIËN
op de bank neer, zijn armen op de leuning en begroef zijn gezicht in zijn heete handen." Rheto-riek. Prachtig plaatje voor een ,,wanhopend minnaar" wat het ook in dit boek voorstelt. Zelfs het ,,zijdelingsche" zitten is 'n kostelijk oleographie-detail.
Mal geknoei in: een kamer die van een ״redelijke inrichting was." — „Iemand die de duimen door de oksels van zijn vest steekt;" ״blakerende wangen," „een hand aan een blauwe mouw" enz.
Een heel goed tafreel in het boek is de krans-zwerftocht van de drinkebroers onder ophitsende leiding van meneer Leguënne, schoon telkens we in doorvoering en bewerking het Zola-model zien voorschemeren. Hij is ook veel te lang, deze kerkhofgang. Goed is Madame Lourty in haar angst als zij de huur moet betalen en geen geld heeft, ten slotte door Jeanne wordt bijgesprongen.
Ook het begin, het werken in den tuin, is een heel aardig detail. Maar in de hoofdpersonen is niets bereikt. Onecht is de karakterteekening, onecht de taal, onecht de sceniek. Josette mag zich opwerken tot de kuischheid van Jeanne D'Arc — alle diepe instincten en driften zijn met zoete woordjes weg-gesuikerd in dit schepsel, een menschje voor den „winterinmaak" als framboosjes op brandewijn; — Célestin mag zijn liefde-ontroering — ^r ontbreekt teringkrijgerij aan — verbergen diep in zijn ziel, Aristide mag overloopen naar