Het Jodendom in Azië en Europa gedurende de eerste helft der middeleeuwen. ("500—1040).
XXI. De Saboreërs (500—640).Kort na de samenstelling van den Talmud begon het er voor de Joden in Babylonië weder treurig uit te zien. Een heiden, Mazdak geheeten, verzamelde een grooten aanhang woeste lieden uit de mindere volksklasse, waarmede hij de Joden aanviel, hun bezittingen vernielde en vrouwen en kinderen mishandelde. Daar de regeering des lands niet bij machte was, tegen deze bende met kracht op te treden, moesten de Joden zichzelf helpen. De exilarch, Mar Zutra, bracht een Joodsch leger bijeen, stichtte in Babylonië een onafhankelijken Joodschen Staat en wist zich zeven jaar met goed gevolg tegen zjjn aanvallers te verdedigen. Eindelijk viel de dappere exilarch door verraad den vyand in handen, door wien hij ter dood werd gebracht (580).
Later werd het lot der Joden wel eenigszins gunstiger, maar een duurzame verbetering kwam pas in hun toestand, toen in 640 de Arabieren zich meester maakten van Babylonië, het heidendom uitroeiden en den Mohammedaanschen gods-dienst invoerden.
De geleerden van dien tijd worden Saboreërs genoemd. Zij vervaardigden geen nieuwe werken, maar bestudeerden ijverig den Talmud. Daar dit reuzenwerk tot dusver nog niet