169
daar hg zich als Fransch burger aan deze uitzonderingsbepaliog niet wilde onderwerpen. Het gevolg van dit optreden was, dat de regeering in 1846 den Jodeneed afschafte.
In 1832 deed hg stappen tot gelijkstelling der Fransche Joden in Zwitserland; zijn streven werd, gelgk wij gezien hebben (blz. 154), met goeden uitslag bekroond. Te zamen met Montefiore werkte hg in 1840 ten behoeve der vervolgde Joden van Damascus; op zijn tocht bleek hem, hoeveel er nog aan de ontwikkeling der Oostersche Joden ontbrak. Om dezen toestand te verbeteren, stichtte hg met zgn vriend, den geleerden Salomon Munk, in Egypte de, naar hem genoemde, Cremieux-scholen.
Herhaaldelgk werd Cremieux tot minister van justitie in Frankrgk gekozen en in 1870 zag hg zich de leiding der staatszaken te Tours opgedragen. Hier vaardigde hg een besluit uit, waarbg den Joden van Algiers het Fransche burger-recht verleend werd. Tot zgn dood fungeerde hij als voorzitter der Alliance Israélite Universelle (zie volg. hoofdstuk) en was als zoodanig in het belang zgner verdrukte stamgenooten werkzaam.
Rothschild. Met roem bekend op het gebied der liefdadig-heid is ook de bankiersfamilie Rothschild. Deze rekende het zich steeds tot een heiligen plicht, de lgdende menschheid en in het bgzonder den Jood, waar hg onder ellende gebukt gaat, de behulpzame hand te bieden. Vooral de baronnen James (1792 — 1868) en Edmond de Rothschild waren in dien geest werkzaam. Ook voor het Heilige Land toonden zg veel liefde en stichtten er landbouwkoloniën en liefdadigheids-inrichtingen. De meest bekende, door Rothschild gestichte koloniën zijn Ri8chon Letsjion en Zichron Jaacob; men ver-bouwt er wijn, koren en moerbeien.
Moritz Hlrsch. Met bereidwilligheid stelde ook de rgke baron Moritz von Hirsch zgn reusachtig vermogen steeds voor