HET JOODSCHE LAND. 85
in het gebergte en na een kort middagoponthoud bereikten we tegen het vallen van den avond den Turkschen Chan, waar we zouden overnachten. Er waren reeds karavanen vóór ons aangekomen en het vereischte eenige inschikkelijkheid om alle menschen en dieren een onderkomen te bezorgen. We verkregen voor ons drieën een slaapplaats boven de stal, waarbij vergeleken het logies bij Sheich Mohammed een ware weelde was. Juist zouden we met onze kleedjes uit Aleppo onze slaapplaats gaan inrichten, toen onze tolk geheel ontdaan de boodschap kwam brengen, dat er in den Chan een man was binnengebracht, die op den weg was uitgeplunderd en bijna vermoord.
Het bleek een Armenische bakker te zijn, die in de duisternis door roovers was overvallen. Zij hadden hem al zijn geld afgenomen en hem vreeselijk toegetakeld. De pezen bij zijn pols waren hem doorgesneden en bovendien had de man diepe wonden over zijn geheele hoofd. We hadden gelukkig verbandmateriaal bij ons, waarmede Dr. Goldsmit dadelijk aan het werk toog. Het was geen geringe arbeid; reinigen, hechten, en verbinden nam meer dan een uur in beslag. Daar de ongelukkige heel veel bloed had verloren en er ook kans op infectie bestond, had Dr. Goldsmit maar weinig hoop op zijn behoud. Hij gaf den man een kaartje met eenige aanwijzingen voor het Engelsche ziekenhuis in Adana, waarheen hij den volgenden dag zou getransporteerd