HET JOODSCHE LAND. 71
Eiken keer als ik iets heel moois zag dacht ik, dat dit wel het mooiste was dat ik nog op mijn reis gezien had. En zoo ging het ook hier. De bouwwerken zijn in veel beteren toestand gebleven dan bijv. het colos-seum in Rome. Alles lijkt mij ook veel grootscher, maar dat kan wel komen door de omgeving. De sneeuwtoppen van den Anti-Libanon geven een indrukwekkender achtergrond dan de donkere huizen van Rome.
Waarschijnlijk werd op deze plek de Baal vereerd, dien de Joden zoo verfoeiden. Maar de reusachtige bouwwerken, die we zoo bewonderen, stammen van de Romeinen en behooren zeker wel tot de meest groot-sche, die ze ons hebben nagelaten. Later hebben de Arabieren er vreeselijk huisgehouden en den tempel van Jupiter als vesting ingericht. Een waardig verblijf voor Saladin. En na de Arabieren hebben aardbevingen ten slotte tot de vernieling van het reuzenwerk het hare bijgedragen.
In den trein naar Aleppo vinden we een gezelschap Perzen, die van Mekka terugkeeren. Statige, groote kerels, met sierlijke tulbanden en lange gewaden. Vroeger ging de geheele reis per karavaan, voor zoover het niet beter uitkwam de reis gedeeltelijk over zee te maken. Maar nu de Hedschas-spoorweg reeds zoover gevorderd is, wordt de reis voor een groot deel per spoor gedaan, tot Aleppo, en van daar weer verder per karavaan.