HET JOODSCHE LAND. 59
heid, waarmede ik overal werd bejegend. Geleide en inlichtingen werden mij desgewenscht overal en ten allen tijde verstrekt en dat maakte, dat ik mij van het begin tot het einde in het Joodsche land voortdurend heb te huis gevoeld.
De reis ging nu dwars door het land naar Saïda, het oude Sidon. We hebben heerlijk zonnig weer. Achter ons rijst de met sneeuw bedekte Hermon als een reus uit het gebergte op. En hoewel we nog een volle dag-reize vóór ons hebben, zien we in de verte toch nu en dan de Middellandsche Zee glanzen. Rechts zien we den Libanon, door een mooie vruchtbare vlakte van den Anti-Libanon gescheiden. En daardoor kronkelt zich de vroolijke Litani, een wilde, bruischende bergstroom. We gaan door het gebergte van Boven-Galilea en komen langs Kalat-esh-Shakif, een kasteel van de kruisvaarders, dat eenmaal een groot gedeelte van het land beheerschte. Er zijn hier meer zulke overblijfselen uit de Middeleeuwen.
Onze middagrust hielden we in En-Nabatiyeh, een groot dorp van de sekte der Metawileh. Deze Metawileh zijn evenals de Perzen Shi'iten. Baedeker zegt van hen dat het dieven en moordenaars zijn, maar wij kregen er een voortreffelijken maaltijd en konden ongestoord onze reis voortzetten. Tegen den avond bereikten we de Middellandsche Zee; dicht bij de kust kreeg ik voor