33
tot systeem van levensmoraal had verheven, over een dood punt heengebracht en vervuld van één groot, alles beheerschend, almachtig ideaal: het Vaderland. Wat dat Vaderland eigenlijk was, wisten ze niet goed, want er waren er tienduizenden, die al tientallen van jaren buiten het Vaderland leefden, omdat het hun niet te eten kon geven, of omdat ze niet wenschten onder te gaan, tusschen al die harde, sterke, volhoudende landgenooten. Maar ook die, zelfs wanneer ze als kellner dienden in Engelsche derde rangs eethuizen of barbiersknecht waren ergens in een Hollandsch provinciestadje, ze voelden het Vaderland in zich, ze voelden zich zelf oplossen in dat ideale geestelijke Vaderland van Groot Germanje en met het idealisme was ook het geloof weergekeerd, het geloof, dat zich voor hen incarneerde in „Majestat.”
Majestat zelf had van den ouden God gesproken, maar nergens in Duitschland was de naam Christus genoemd.
En nu trokken ze op, vele lichamen, maar allen van één geest bezield en als een goed geregelde machine grepen alle raadjes in elkaar, was elk raadje wiskunstig zuiver op de passende plaats gebracht en de groote drijfveer van de machine was „Keizer en Vaderland”.
Claus Demuth was in de veelbewogen dagen der mobilisatie vaak naar de herberg gegaan. Hij had Lise lief gekregen en veel met haar gesproken over zijn idealen. Nu, in zijn nieuwe grauwe uniform, door de oefeningen gebruind, lenig en gespierd geworden, was hij een knappe verschijning en tusschen de breedgeschouderde Ditmarsche boeren, plomp en zwaar in hun uniform, had hij den slanken bouw van den Pruisischen jonker-officier.
Heinrich Plump kwam ook wel in de herberg en hij dronk zwaar, gaf bewijzen van zijn athletische De Lafaard 3
i