31
„Des te beter, des te beter. Als u je daarmee dan ook maar de kogels van het lijf houdt, dan zullen er velen van uw recept willen genieten. Tracht zoo spoedig mogelijk den pastoor te vinden en ga naar den burgemeester, waar men u de noodige inlichtingen zal geven — tot weerziens, kapelaan.”
„God bescherme Frankrijk. En denk er om, mijn heeren,” zei hij, met een plotselinge ingeving, toen hij ze reeds uitliet, „vlak hier beneden, bij de kromming van den weg is een gevaarlijke sloot, waarin uw auto zou kunnen verongelukken. Kort geleden is er daar een ongeluk gebeurd.’
De handdruk waarmee de prefect afscheid nam was hartelijker dan de woorden, die hij had gesproken. De kapelaan zag de wegtuffende auto na, bekeek z’n hand en dacht: dat is wellicht reeds een eerste overwinning — hij ging beter weg dan hij kwam, de man.
Toen liep hij, met langzame treden, den pastorietuin door, den smallen binnenweg af, om naar de woning te gaan, waar de pastoor moest zijn.
’t Groote nieuws van den aanstaanden oorlog ontroerde hem op wonderlijke wijze; diep in voelde hij, ondanks al het gruwlijke wat het woord oorlog inhield, iets wat hem vreugde leek te zijn. Hij voelde z’n tred licht en geveerd; z’n borst zwol en het was hem of hij zonlicht inademde en zonlicht uitademde, alsof hij liep in een sfeer van lucht en van zonnegloed. De profetie van Reims was uitgekomen; de vervulling naderde. Frankrijk, het geliefde Frankrijk zou getuchtigd worden, opdat het weer rein en zuiver terug zou keeren in de verlaten moederkerk.