zich altijd bij het gebruik van Haarlemmerolie wel had bevonden en niet van plan was aan die geneeswijze ontrouw te worden. De man had inderdaad een tiental fleschj es van dit zeer schadelijke mengsel van terpentijn, zwavel en raapolie in twee weken verorberd en was toen weder gezond, door zelf-suggestie genezen van een zeer ernstig geval van gastro-enteritis niet door maar ondanks zijn „geneesmiddel”. Men had daarna den man moeten ontslaan, daar hij de patiënten der kliniek sedert op opdringerige wijze aangeraden had zich zooals hij, te redden van de snijtafel door het gebruik van Haarlemmerolie, van het echte merk, waarvan hij den alleenverkoop voor Leiden had verworven.
„Gij beantwoordt een vraag met een wedervraag,” zei thans de verschijning bestraffend. „Zoudt gij dat een student op het examen niet kwalijk nemen? Hier nu, zijt gij als een student.”
„Ik herkende u dadelijk. Te vaak heb ik ons beroemd Leidsch Egyptisch museum bezocht. Gij zijt Anubis, de god met het lichaam van een mensch en den kop van een jakhals, zoon van Osiris, god van de duisternis, die naar de Egyptenaren meenden, den mensch na zijn dood tot de poort van de onderwereld geleidde, waar gericht werd over de daden van zijn leven.”
„Inderdaad, die ben ik.”
„Neen, met uw welnemen, die waart gij in de verbeelding der oude Egyptenaars.”