32
tusschen hen stond. Slechts enkelen der meest sensibelen onder hen, hadden een vaag, door het onderbewustzijn ontwaard vermoeden, dat de geest van professor Leyden aanwezig was en, zooals dat gewoonlijk gebeurt, wanneer ons onderbewustzijn iets vermoedt, maar de achterlijke, materieële, onzuivere rede van het normaal bewustzijn zich verzet tegen de overneming der aanvoelingen uit de andere sferen, zoo deed nu ook de operateur, automatisch (hoewel hij meende zéér bewust iets te zeggen, zich bijzonder „voelend” nu hij professor Leyden als operateur verving) hooren, hetgeen in de onderbewustheid naar uiting zocht. „Mijne heeren,” aldus sprak de operateur, „ik gevoel de tolk van u allen te zijn, wanneer ik begin met te zeggen, dat ik als met den geest van mijn grooten voorganger en leermeester, prof. Leyden, deze gewichtige wetenschappelijke proefneming hoop aan te vangen en te voltooien.” En hij nam het gesteriliseerde scalpel aan uit de steriele handen van den assistent, hield het instrument even tegen het licht als om zijn fijnheid en zuiverheid te onderzoeken en maakte daarna met vaste hand de eerste snede in de opperhuid.
Voor de onderhuidsche weefsels werd daarna niet het scalpel, maar de schaar gebruikt.
Prof. Leyden, ten hoogste voldaan over de van eerbied voor een, nog niet overleden, slechts genarcoti-seerden voorganger en leermeester, getuigende woorden, stak naar zijn gewoonte, zijn wijsvinger tusschen