IV.
Toen prof. Leyden voldoende gewend was aan zijn nieuwen toestand, begreep hij, dat hij zijn lichaam had verlaten. Ook ving hij aan, een begin van vermogen te gevoelen, zijn nieuw lichaam tot een bepaalden vorm te verdichten of liever, hij ervoer dat een zekere wensch opkomend in zijn ziel, aan die ziel zonder eenige moeite den vorm gaf, dien met dien wensch strookte. Het ging niet anders dan als met een vloeistof, welke men slechts in een vat heeft te gieten, opdat zij precies den inwendigen vorm van zulk een vat aanneme. Toen nu in hem de wensch opkwam, getuige te kunnen zijn van hetgeen met zijn lichaam op de operatie-tafel gebeurde, stond hij tezelfder tijd naast den operateur en het was voor hem niet anders, dan wanneer hij zelf in volkomen normale omstandigheden een operatie bij den een of anderen patiënt had verricht. Maar voor de aanwezigen in de operatie-zaal was het wel anders. Want geen hunner bemerkte den professor, zooals hij daar met een lichaam van damp, even doorzichtig als de omringende dampkringslucht,