88
eik opsprong en onder vreeseljjke vloeken koning Mise bedreigde, meenende dat hier opzet in ’t spel was en verraad duchtend.
Koning Mise riep zijn drie dichters te hulp en de vier verdedigden zich wanhopig tegen den roover, die zijn gelaat met een slip van zijn jachthemd afwisschend, bezwoer de verraders te zullen ophangen aan den eigensten drekboom.
Koning Gise, zich buiten gevaar ziende, had nu na eenige moeite zijn zwaard toch nog uit de scheede gekregen en het manmoedig zwaaiend, liep hij statig naar den wagen, waar zijn drie koks waren vastgebonden, sneed ze met het zwaard los en beval hen, hem te volgen en wèl op te letten, opdat later hun heldendicht geen leemten zou aanwijzen. De vier stormden nu naar den wagen waar de kogelronde Alkmeersche kazen bewaard lagen en terwyl de roovers, in vereeniging met de zeeschuimers, die hoe ook weldoorvoed, hun ouden aard voelden bovenkomen nu er te rooven viel, en zich niet kunnend bedwingen en werkloos toezien, de andere wagens plunderden, juichend over zulk een rijken buit, om Fridbold riepen, die wanhopig vocht tegen de vier verraders in 't eike-loover, gaf koning Gise waardig en koen zijn bevelen aan zijn drie trouwe koks, die hij de kazen met kracht liet werpen naar de roovers. Deze, zich eerst bedreigd meenend, maar nu den dikken koning ziende die met zijn drie dikke koks de kazen uit den wagen wierp, zonder iemand te treffen, begonnen te lachen, werden overmoedig, bevalen de deerntjes van koning Mise nader te treden, zetten de wijnzakken aan den mond en begonnen een groot drinkgelag, daar Fridbold de hoofdman nog altijd niet verschenen was en hierdoor alle tucht bij zijn gezellen ontbrak. Maar toen de beschonken roovers zich aan de deerntjes wilden vergrijpen begonnen de schuimers, die ook braaf mede gedronken hadden, zich te verzetten en weldra waren de roovers en