77
hond vastgelegd aan den boomstronk met sluwe, kleine oogen keek naar de vreemden.
„Dat is mijn gezel,” zei Sogol. „Ik heb hem jong medegenomen uit zijn hol, waar de moer was verrekt en hem een hond gelijk gemaakt. Maar hij wordt al wat ouder en zoekt zijn vrijheid...”
„Het staat kwalijk met mij prins. Als du gekozen zijt, zal ik dijn vader spoedig opzoeken om hem het nieuws te melden____
„Komt mede meester... en du ook, knaap. Ik heb in mijn hut versch. wildbraad, vruchten, honig en voor du meester een kruid, dat de hoest-kramp stilt... Zoo gauw als du vreest, zult di mij niet verlaten...”
Hij liep vooruit, bond den beer los en trok hem aan de lijn mede. De grijsaard en de knaap volgden zwijgend.