71
heel op ’t eind stak hjj, hetgeen nog nooit te oor en vertoond was, zijn vuist in de opening van den horen, zoodat de schal gedempt werd en het klonk toen alsof de horen zachtjes weeklaagde en de toon teeder verstierf.
Toen zij door het bosch trokken, stroomafwaarts vroeg Myst den jongeling, waar hij die wijs geleerd had en wie hem gezegd had, dat men door zijn vuist in den horen te steken, den schal kon dempen.
De jongeling dacht na en wist niet wat te antwoorden. Eindelek zei hij, dat hij ’t niet wist. Het was zoo in hem opgekomen, terwijl hij speelde en zich dankbaar voelde, nu de lieden zoo mild waren geweest.
„Dan is het een ingeving van de goede góden geweest, knaap!” zei Myst ernstig.
Wanneer nu onderweg de grijsaard vermoeid raakte, rusten moest en weder last had van kortademigheid en hoestmiddelen, dan ging Haun naast hem zitten, gaf hem te drinken en speelde om zich te oefenen en te vermeien op zpn horen. De priester luisterde toe en vaak speelde Haun zoo mooi, dat de oude man vermoeienis en borstpün vergat, zoo was hij door de muziek verkwikt. Het gebeurde ook eens, dat Haun spelend, plotseling verschrikt werd door een gedruisch in het lage hout. Hij meende, dat het een boschgeest .was, die luisteren kwam en blies nu, hoewel zyn hart klopte, met nog diepere tonen en teederder ranken en loovers. Hij zag hoe in ’t hout de boschgeest opstond en met genoegen luisterde. Myst, die een eind achter was gebleven, kwam nu nader en ook hij zag de bewegingen van den grooten boschgeest, die achter het hout schaduwde. Zoolang leefde de oude priester, en zoovele bosschen had hy doorkruist en nog nooit had hij een boschgeest gezien, zoodat wel eens heel diep in zijn gemoed hij aan hun bestaan had getwijfeld. Doch die twijfel had hy zichzelf niet durven te bekennen en dubbel aandachtig daarna de lofgebeden opgezegd.