HOOFDSTUK H.
Zy was gevonden nabij den offersteen in de heilige haag van Renigo, nabij den grooten stroom Rheni, door de Druldes Anertha, tegen het vallen van den avond. Naast haar stond een drachtige ree. De priesteres had de zuigeling opgenomen, het kleine meisje, dat in een doek van een vreemdkleurig lijnwaad was gewikkeld, welks kleur men niet in ’t Germanen-land tot dien dag gezien had en dat, al naar ’t licht er op scheen, andere tinten toonde, naar de wachthut gedragen, waar de offermessen bewaard werden. De ree was haar gevolgd en toen het kind begon te schreien, had het dier zich tegen haar aangedrongen, haar vollen uier blikbaar aanbiedend. De Druldes had het kind neergelegd en de ree was zoo bjj het wicht gaan staan, dat dit heur handjes naar den uier uitstrekte, de speen aan den mond bracht en ging zuigen. En toen, terwijl het kind zijn dorst stilde, had de priesteres in de oogen van de ree een vreemde, een onverklaarbare uitdrukking gezien en tusschen de ooren, op den kop, was een lichtende ster verschenen. Toen het kind voldaan was, liep de ree zachtjes vooruit, telkens omziende naar de priesteres en het kind, of ze wel volgden en voor de groote hut van Maresag, den rijkaard, overste der priesters, was de ree blijven stilstaan en had geblaat, maar met zulk een vreemde, klagende stem, dat het leek of niet het dier, maar een jonkvrouw weeklaagde. Maresag was verschrikt naar buiten gekomen en had bevend geroepen, dat hij bereid was om den wil der groote geesten te volvoeren en toen hij in de deuropening verscheen en Anertha, het kind en de ree zag, had hij zijn beide handen hoog ten hemel geheven en