100
„Dappere kampioen — uw strijdnaam?”
„Koning Gise van Bedekoog!” klonk het in’t half duister van den stillen nacht.
„Koning, aan u den eersten streek.”
Koning Gise, naar de regelen der schermkunst met het kortzwaard, liet zijn zwaard glijden langs het zwaard van den prins, zoodat beide kampioenen zich overtuigen konden, dat de zwaarden even lang waren. Daarna, eveneens volgens de regelen, bleven de beide hooggeborenen zoo staan en zeiden elk hun laatsten wensch, opdat, mocht na den eersten stoot reeds een kampioen vallen, de tegenpartij den laatsten wensch kon overbrengen of vervullen.
„Dat Harimona wete, dat mijn bloed voor haar vloeide 1” riep prins Istovar.
„Dat Harimona wete, dat mijn bloed voor haar vloeide!" antwoordde Koning Gise.
„Wat? Ook du?”
„Wat? Ook du?”
De beide kampioenen lieten dadelijk het zwaard zinken.
De prins wilde wel een roover bekampen maar niet een eerlijken mede-minnaar en daarom stak hij Thoering op, zich verontschuldigend hij Koning Gise over zijn uitdaging.
„Hoe kwam du er toe jongeling, mjj uit te dagen?” vroeg Koning Gise.
„Die voor di uit reden, zeiden mij, dat du Brendel waart, den grooten roover, den vijand van Sigbert, den Batouwer. En daar ik avonturen zoek, wilde ik di te lijf.”
„Hoe jammer, dat du niet vroeger mijn weg gekruist hebt. Want dan hadde du uw kloeken arm kunnen leenen in het groote gevecht, dat ik en mijn mannen gevoerd heb met Fridbold, den beruchten roover uit het woud van Gibick en zijn veertig rotgenooten.”
„Waar is de roover?” vroeg de prins, Thoering al weder trekkend.
„Du komt te laat, moedige borst. Ik zelf heb den gruwe-