97
tboe Mjellego zoon van Tjiibard, koning der Friezen. Kortzwaard tegen kortzwaard... kom op als du moed hebt!” Hij wachtte, maar daar niemand antwoordde of zich vertoonde, herhaalde de prins zijn daging. En daar weder niemand opkwam, riep de prins:
„Herebaeld, ik geloof dat dijn vijand niet durft.”
„Zeker heer... hij staat reeds gereed en wacht.”
„Waar dan?”
„Ginds!”
„Ik zie niets!”
„Maar daar, recht voor di... hij heeft een gouden pantser aan.”
Herebaeld wees op Brendel, die hoog en schitterend in de lucht stond, vooraan in de strijdlinie der zeven minnaars van Nehelennia.
„Die daar, de voorste, is dat Brendel?” vroeg de prins, met uitgestrekten arm Thoering voor zich uithoudend en diens betooverden punt richtend op de schitterende ster. „Die is het!.. riep Herebaeld.
„Vooruit dan, mijn ros!” kreet de prins en zijn paard de sporen in de lenden drukkend, reed hij in vollen draf, met uitgestrekt zwaard en gebogen zijdelings over den fraai gebogen hals van 't fiere ros, naar den einder, waar Brendel stond, hoog, klaar, met schitterend kuras en manmoedig den aanval des jongelings afwachtend.
Herebaeld staarde hem na, hoe hij reed op ’t witte ros door het hooge gras, moedig op Brendel aan en dacht: „Zoo waar, ik geloof dat de kloeke jonge vorst ons wreken zal.” En zijn vuist tegen de ster ballend zeide hij: Wacht du, misleider. Du zult weten, dat du ons op dwaalwegen hebt gevoerd.”
Onderwijl reed prins Istovar in woesten galop voort, op den vijand aan. Maar deze, hoewel voorzien van een gouden kuras, week laf terug en hoe sneller Zeven draafde, des te sneller vluchtte Brendel.
geruania 7