66
PIERLALA.
Ben jij het, mijn Klaasje. . . . Hoe kom je zóó schoon ? CLASINA.
De ridder Don Diegos los Caballeros y Solidad is hier geweest en heeft mij dit alles geschonken.
PIERLALA.
O ... . een diadeem, een echte diadeem met echte diamanten. En een echten purperen mantel met hermelijn omzoomd .... En een spiegel van echt, zuiver goud .... O, nu kunnen wij gaan trouwen!
CLASINA.
Het is alles echt. Voel maar.
PIERLALA.
Nu zijn wij rijk. Echt rijk.
CLASINA.
En jou geschenken? ....
PIERLALA.
’t Blauw van de lucht en ’t zilver van de maan! CLASINA.
Dat is niet echt — dat is maar alles schijn.
PIERLALA.
Veracht niet, wat naar ’t wezen echt kan zijn,
Neem deze roos, z’is mooier dan al smuk,
Daarbij dees kus, als zegel voor ’t geluk,
(Zij laat zich kussen).CLASINA.
Wat dacht gij nu — bij dezen laatsten kus? PIERLALA.
’k Dacht aan het Klaasje zonder pronk en praal,
Dat ’k liever heb dan u — o duizendmaal.
CLASINA.
En ik dacht, toen gij mij gaaft dezen zoen,
Ach, waart gij graaf, met slagzwaard en blazoen.