93
SCHOPPENZEVENDoor d’eigen schuld mijn prins, eens was ’k als gij, Geeerd en rijk, gezond en levenslustig.
Maar ’k hield te veel van Wijntje en van Trijntje, Zoo slonk mijn heele have tot dit schijntje,
En met de have slinkt ook eer en aanzien,
Zoodat ik nu nog maar een enkle wensch heb,
Te sterven, prins .. .
CARTOUNADat is geen goede wensch,
Ik zeg u leef en tracht door wijzer leven,
U zelf opnieuw ’t verlorene te geven.
SCHOPPENZEVENOpnieuw, o jonkvrouw, wie zoo viel als ik,
Voor hem ligt het opnieuw aan gindschen oever,
Ja, kond’ ik nog mijn leven eens herleven,
Dan zou’k niet meer dezelfde fouten doen.
Ik leefde matig, zocht een trouwe vrouw,
En zou naast haar mijn goedren wel besturen,
'k Had zonen, dochters, die mij, werd ik oud, Vereeren zouden en in liefd’ omringen,
Opnieuw, o kon ik nog dat lied eens zingen,
’k Waar niet als nu, in ouderdom alleen ...
Gij gaaft mij goede woorden, goud en troost,
Vergun mij, dat ik u in dank daarvoor,
Toeroep — weet hoe gij leeft — ééns leeft gij maar. Bedenk het wel, oud leven wordt niet nieuw,
En ’t jonge leven vliedt, de ouderdom komt snel,
Eens leeft men maar — o leef dan wijs en wel 1
(Hij ftrompelt weg)