Wat doe je met je nuttelooze lepels,
(zij trekt hem weer aan ’t oor).
RUITENNEGEN
Ai... Ai. .. ik weet nog meer . . .
RUITEN VROUW
Welnu, ik luister . ..
RUITENNEGEN
Toen het vermeend gevaar voorbij was, hief’k,
Mijn oor weer tot het gat, de koningin,
Zei juist: „En ’t einde is een republiek.
Toen weer de koning : „Wijf, maak me . .
(hij zwijgt weer)
RUITENDAME
Welnu,
Wat wil de koning van zijn gade maken ?
RUITENNEGEN
Helaas, mijn luisterkunst blijft bij dit maakwerk,
Mijn wakend oor had wis zijn plicht verzaakt,
Ik voelde hier het onder deze panden,
(wrijft zijn achterdeel)
Wie mij daar schopte weet ik niet, want toen,
Ik omkeek naar den milden schoppen-schenker,
Was d’afstand al te groot, zoo vloog ik heen,
Mijn panden leken vleugels, die mij droegen . ..
(wrijft zijn zitdeel)
RUITEN VROUW
Mij schijnt, je vlucht was zéér laag bij den grond.