48
JASON
Zwijg met uw vragen,
Uw argwaan smet een vriendschap, zoo onschuldig, Hoe durft gij toch uw scherpe tong te wetten.
Op zulk een lief, aanvallig kind als Creusa?
MEDEA
Niet ik dacht aan Creusa . .. maar slechts gij,
Niet ik . .. maar gij zijt van die maagd vervuld,
Een jonkvrouw is ’t — wat femelt gij van kind,
Met kind’ren gaat een man als gij niet uit,
Om bloemen aan den liefdesgod te brengen.
Deed kinderlijke onschuld haar straks blozen,
Toen ik heur vroeg, waar toefdet gij met Jason . . . Neen Jason, zoo gij ’t zelf nog niet ontdektet.
Ik zag ’t alrêe — ik, dubbel scherp van blik,
Daar liefdes brandend vuur het oog verlicht,
Zij mint u Jason.. . zeg het eerlijk? Jason ...
JASON (afwerend)
Hoe zou ik ’t weten, vrouwe.
MEDEA
Meer, gij mint
Haar ook... ontken het niet... ik voel het Jason Maar ik ben niet de vrouw, om dat te dulden.
Te veel heb ik geofferd om u nu Van mijne zijde weggerukt te zien .. .
JASON
Gij hoordet toch mijn woord... een kroon is mij,
Geboden door Thessalië kom ik
Alléén ... ge weet, ik heb die kroon geweigerd.