40
Neem al de kwalen van een menschenleven, Vermeerder ze tot op het hoogste tal,
Zoo lang een vrouw bemint, kan zij ze dragen,
En toont hoe schoonheid oprijst uit de smart,
ANDRA
Gij zegt het zelv’ — ik zal uw smart vermeerdren? MEDEA
Zoo ’t mooglijk is, dan Andra, ja, spreek voort! ANDRA
Weet dan, Medea, dat Corinthes koning,
Een schitt’rend pleit voor Jasons onschuld hield, Zoodat zijn vaderstad hem nu wil eeren,
Met dubb’le eer, wijl zijne onschuld bleek.
Men weet het nu, zijn oom is niet gedood Door Jason, maar door d’eigen, slechte kindren, Men roept om Jason, wil tot koning hem,
Die als een held het gulden Vlies herwon.
MEDEA
Mijn Jason — koning ... o, mijn dapp’re man!
Dus eindlijk wacht u dan de zoete roem,
En wordt hij koning — ik ben koningin!
ANDRA
Een enkel woord nog — neen, geen koningin,
Het Griekenvolk wenscht Jason wel tot koning, Maar eischt, dat hij Medea eerst verstoote,
Het volk vreest de barbaarsche tooverkol,
Die gaat beschaduwd door haar vaders vloek.