Nu wensch ik — dat hij ons weer bei zal scheiden, Ik kan mijn man sinds d’eersten nacht niet lijden, Dus Heer, breng mij weer in verlovingsstaat.
KONINGIN
Die wensch is sterker nog, die is afdoend,
En wat wenscht Ruitenheer nog wel daarbij?
RUITENHEER
Ik wensch mij weer aan Ruitenvrouwtjes zij,
Dat zijn twee wenschen die elkaar bestrijden,
En 'k ben benieuwd, hoe dat getooverd wordt.
KONINGIN
Nu Schoppendame en dan Schoppenheer,
Wenscht nog onmogelijker, wenscht nog meer,
SCHOPPENVROUW
Ik wensch nog eenmaal mocht ik jeugdig zijn,
En Schoppenheer als jongling vroeg mijn hand,
Dan zou ’k den trouwelooz’ een handje geven,
Heer toovenaar, verjong mijn droevig leven.
SCHOPPENHEER
Heer toovenaar, ik wil getuige zijn,
Hoe die, zelfs jeugdig, nog een minnaar vindt.
KONINGIN
En Koning, thans aan u een grooten wensch, KONING
Verjong mij — en maak mij tot beter mensch, Want dat moet doel zijn van al nieuwer leven.