141
Levensbron,
Van binnen ligt,
Het waar gezicht,
Des lichaams oogen,
Ons bedrogen,
Schim en schijn,
Is ons wezen,
Tot wij rein,
Zijn verrezen . ..
(Allen, verblind, loopen tastend door elkaar. De Magiër wenkt Banco en Cartolina nader te komen. Als zij nader gekomen zijn, heft hij den staf weer op) Wat gij ziet,
Zijt gij zelf.
Toch ziet gij zelf,
Uzelven niet,
Dat is ’s menschen levenslied!
(Hij heeft den staf bij deze woorden gezwaaid en allen zien weer plots)
KONING
(Banco ontwarend)
°2
zoon, mijn zoon, mijn weergevonden kind, anco, hoe heb ik naar jou verlangd!
BANCO
En ik naar u!
KONING
Blijf voortaan mij nabij.