128
Des levens droom in werklijkheid, twee menschen,
In liefd' omstrengeld, ’t hemelsche geluk,
Op aarde — dat wat boef en beedlares,
Verheft tot hooger staat dan die van vorsten.
BANCO
Wie zijt gij vreemdling, dat gij ons bespiedt ? MAGIËR
Aanvaard mijn groet, gelukkig, vorstlijk paar. BANCO
We zijn ontdekt!
CARTOLINA
Och Heer, verraad ons niet! MAGIËR
Verraden ? Ik ? Ik wil u liever raden,
Wanneer gij voortaan onbespied wilt zijn,
Een stiller plekje voor ’t gekoos te zoeken,
Dan deze weg, die druk beloopen schijnt,
Zeg mij — waar voert hij heen — en is ’t nog ver, Van hier, naar het Paleis van koning Whist ?
CARTOLINA
Heer, wilt gij met den Koning spreken?
BANCO
’t Is
Mijn plicht, den vreemdeling den weg te wijzen,
(tot Magiër)
Van hier naar ’s konings slot is nog geen mijl.