126
CARTOLINA
Mijn vriend, mij schijnt niet gansch heb ik uw hart, En mag ik het niet heelemaal bezitten,
Dan — keer terug — mijn liefde wil niet deelen.
BANCO
Mijn kind, zet u niet tusschen bloed en bloed,
’t Zijn heiige banden, die het kind verbinden Aan vader en aan moeder en alleen,
Wijl ’t lot zoo vroeg u van uw ouders scheidde, Beseft gij niet, wat thans mijn hart doorwoelt.
CARTOLINA
O, ik besef het, ook ik had een vader.
Dien ’k dierbaar hield, al was ik nog zeer jong.
Hij was een hoog en waardig man, in purper Gekleed — en vaak droeg hij mij op den arm,
Soms ’s nachts zie ik hem in mijn droomen weer,
’k Ontwaak dan met een gil en meen zijn stem Te hooren, lig dan wakend tot den morgen,
En bid, dat ik hem nog eens moge zien,
BANCO
Ik vleide mij, gij droomdet slechts van mij,
En wist niet, dat uw hart een ander hoorde.
CARTOLINA
Mijn vriend, zet u niet tusschen bloed en bloed,
Ik schenk u nu het eigen woord terug.
BANCO
Mag ik niet heelemaal uw hart bezitten.
Dan keer terug — mijn liefde kan niet deelen.