110
Die trouw mij wijst, wat weg ik heb te volgen,
Tot ik aan ’t eind, ’t geroofde kind weervind.
(hij legt zich te slapen).
JOKER
Een oude man, in zonderbare dracht,
’k Verstond niet wat hij zei, maar 't klonk als klacht, En ach — wie zelf in ’t hart een klachte draagt. Verstaat al snel een lotgenoot in ’t leed.
Zal ik hem wekken, zal ’k hem laten slapen,
Hem vragen in mijn gastvrij huis te rusten?
Neen — niet, de slaap is een te heilig goed,
Het troostrijk deel des levens dat ons helpt,
Het troostelooze deel met kracht te dragen,
Maar ’k zal zijn leege kruik met water vullen,
Dan heeft hij bij ’t ontwaken frisschen dronk.
(Zij vult de kruik in het bekken en stelt haar daarna bij den Magiër, wil heengaan. De Magiër is ontwaakt heeft haar daad gezien).
MAGIËR
Gezegend is die deze kruik mij vulde,
Gezegend is de daad der stille liefde,
Ik dank u vrouwe voor uw goede daad.
JOKER
Wel goede man, ’t is waarlijk geen dank waard,
’r Is overvloed van water in dees bak.
MAGIËR
Ik dank u niet voor ’t water, brave vrouwe,
Maar voor de schoone daad van stille liefde,