9
maar toen opeens was weer dezelfde drift in hem opgekookt, dien hij gevoeld had bij ’t lezen van het anonyme schcndschrift op zijn winkelhak. «De Jood failliet ... de Jood zich verzuipen . . . Om de verdommenis niet hoor! . . . om de verdommenis niet! . . . Hier hoor ik ! . . . Hier! Hier! Dit is mijn huis! . . . Mijn huis, waar ik de huur voor betaal1 . . . Dit is mijn grond, van mijn land! . . . De |ood failliet ! . . . dat zouden jelui willen ! . . . o, canaille, had ik den smeerlap hier, die dat op mijn luik heeft geschreven ... worgen zou ik hem... worgen . . . zóó . .. zóó ... met mijn vingers om zijn strót . . . Wat is er op mij te zeggen r1 Ken ik niet fatsoenlijk? Doe ik mijn best niet om een stuk kleeren te verkoopen voor mijn gezin ? . . . Werkt mijn vrouw niet mee ? . . . Voed ik mijn kinderen niet óp in alle eer en deugd . . Zuip ik ? Speel ik ? . . . O. dat was het verloopen
van zijn zaak geweest ... A la ville de Paris was katholiek... Zijn beste klanten, die hij trouw en goed bediend had. waren bij hem weggcbleven en klant bij A la ville de Paris geworden .... Pr was daar ergens een duistere macht, een macht ten kwade, een macht, die hij niet te keer kon gaan. omdat ze anoniem was, zooals dat schrift op zijn luik . . . Een onverzettelijke macht, die gestadig aandrong . . . langzaam maar onweerhoudbaar geweldig, hem. den kleinen winkelier, persend in een benauwd hoekje . . .
Toen was hij Sijbe Sjoelmacher gaan opzoeken. Sijbe Sjoelma-cher. die met een Christin getrouwd was en die daarom gemeden werd. Sijbe had hij deelgenoot gemaakt van zijn verdriet en Sijbe had hem geld voorgeschoten tegen tien procent om te gaan verhuizen naar Amsterdam en daar een grootere zaak op te zetten.
En nu woonde hij in Amsterdam en de zaken gingen, gingen zoo zoo. hij kon het harden, hij betaalde de tien procent en kon uit . . . Maar het ongeluk wilde hem. Waarom kwam de concurrent juist daar. tegenover hem . . .
«Móche!»
Breed de dikke, volroode kop op t vette lichaam, de groene spleetoogen altijd lachend, keek Maurits Vellekooper. die een agentuur voor een Engelsch huis in voering had. naar David de Leeuw op.
«Hij poetst goed,» voegde hij er bij omdat hij het turen van David’s oogen gezien had.