13
zijn kantoor en thuis had hij een hondeleven. Adrienne lag gansche dagen apathisch op de canapé, begon er bleek en ziekelijk uit te zien, ontving hem ’s avonds met roodgeweende oogen en ’s nachts lag zij wakker, woelde zich om en om in het bed en hield hem uit den slaap.
De ongelukkige echtgenoot, ziende dat zijn zaak, ondanks alle moeite, verliep, liet het er nu maar op aan komen, hoopte op een gelukje, liet door een bevrienden commissionnair een beetje speculeeren, ging met zijn vrouw naar Parijs om zijn eigen ongeluk niet onder de oogen te zien en kwam niet terug voor de commissionnair hem schreef, dat door een, natuurlijk onvoorziene, samenloop van omstandigheden, zijn depót verspeeld was, en zijn boekhouder, dat hij voor een faillissement stond.
Na het faillissement herademde hij. Om zich te verzetten na zooveel weken van zorg en verdeemoediging, een hekel hebbend aan Amsterdam, waar ieder hem nu vrijwel kende als de gefailleerde, de man die de boel er door gelapt had, maakte hij met zijn vrouw een reisje naar Brussel, elkaar wijsmakend, dat zij daar eens de kat uit den boom wilden kijken, daar Holland voor menschen van groote zaken veel te bekrompen en kleingeestig was. De biscuit-zaak, hoewel thans beginnend zonder schulden, overgelaten aan het personeel, verliep opnieuw. Adrienne’s man moest zijn boekhouder en zijn eersten reiziger ontslaan, omdat hij hun salaris niet meer kon uitbetalen. Thans was hij gedwongen in zijn zaak te Amsterdam te blijven. Langzamerhand kreeg hij weer lust in zijn werk, te meer, daar het reizen hem was beginnen te vervelen.