45
dezen scheurkalender sloot hij in de dagen zijner ziekte, geen vriendschap.
Naast de kooi van den schipper, achter het trapje dat naar boven leidde, waren twee kasten voor de victuali. Daarin stonden twee vaatjes met margarine, een trommel met suiker, bussen met koffie, met thee, rozijnen, een trommel met banketkoekjes. Ook was daarin de „zalfkist”, dat is de scheepsapotheek, een groote lade met een dertigtal medicamenten. Links daarvan was het ijzeren beschot, waarvoor een bank en aan ’t einde van die bank was een kluisdeur die toegang gaf tot de machine-kamer, waar de stoomketel stond van de stoomlier. Tegen dien wand hingen oliejassen en zuidwesters, die geregeld medeschommelden op de slingering van het schip. Onder de bank stonden de groote zeelaarzen van den schipper en den stuurmansmaat. Tegen den wand, achter het voeteinde van Herman’s kooi, waren nog twee kasten, waarin petroleum, kalk, machineolie en poetskatoen bewaard werden. Dit hoekje heette de vethoek. In de vloer van de kajuit was een luik, waaronder een ruim was, waarin twee vaatjes met brandewijn werden bewaard. Voor het kastje van den vethoek was een bankje en daaronder weer een kastje dat leerwerk, een gelooide huid, geplozen touw en nog meer bevatte.
Tegen het buitenbeschot van de kooi van den schipper hing een barometer; de klok hing in de glazen kap van het schijnlicht, zoodat men ook op het dek staande, er op kon zien. Die glazen kap had boven vóór het kompas een klein luikje, dat open gezet kon worden voor de ventilatie en „Koekoek” genaamd werd. Later maakte Herman een plattegrondje