de droegen de naam die onverbrekelijk verbonden is met de herinnering aan mijn kinderjaren: Friedrichshain.
De eigenaresse van ons huis, mevrouw Rothe, woonde alleen op de eerste verdieping. Ze was weduwe, klein, verschrompeld en in het zwart gekleed. Ze had altijd van die treurige ogen. Eens in de maand betaalden we haar de huur.
Mijn vader, Max Lebram, geboren op 18 augustus 1865, kwam uit Mar-kisch Friedland in Westpommern. Na zijn stageperiode vestigde hij zich in Berlijn als vertegenwoordiger in textiel. Zijn ouders waren orthodox joods. Mijn moeder, die op 25 januari 1874 als Clara Behrendt in Königsberg in Westpommern ter wereld kwam, werd ook orthodox opgevoed.
Onze ouders, die op 12 januari 1899 trouwden, waren overtuigd van hun geloof en namen deel aan het leven binnen de joodse gemeente. Iedere vrijdagavond, aan het begin van de sjabbat, stak mijn moeder de kaarsen aan, sprak de zegenspreuk die daarbij hoorde en kuste het gebedenboek. Nooit sloeg mijn vader het bezoek aan de synagoge over. Hij had een prachtige stem, een tenor en was lid van het koor, dat op Hoge Feestdagen tijdens de synagogediensten vanaf een verhoging zong. Vol bewondering luisterde ik naar hem. Hij had mij meegenomen naar het podium, terwijl mijn zusje samen met mijn moeder beneden bij de vrouwen zat.
Maar hoe zeer mijn ouders ook vasthielden aan de gebruiken en tradities van het jodendom, de burgerlijke denkbeelden van hun tijd hadden in gelijke mate een stempel op hen gedrukt. En ze waren buitengewoon vaderlandslievend.
Ieder jaar, als Wilhelm II de grote keizerparade afnam, gingen mijn ouders met ons naar de Brandenburger Tor. Mij fascineerde dat bonte spektakel enorm. Infanterie en cavallerie trokken langs Unter den Linden, waar een uitzinnige mensenmassa stond te kijken. Ik raakte bijzonder onder de indruk van de Kurassiers met hun witte uniformen en zilveren helmen. Aangevoerd door een officier die rythmisch op twee trommels sloeg die aan weerszijden op de flanken van zijn paard bevestigd waren.
’s Zomers konden we in de buurt vaak van vrolijke marsmuziek genieten. Bij Lipps, een uitspanning van de brouwerij Friedrichshain, speelde tijdens het seizoen bijna dagelijks een militaire kapel. De dirigent maakte zo’n indruk op mij, dat ik hem nadeed. Vaak stond ik thuis voor de spiegel, zag in mijn verbeelding een orkest met mijzelf als dirigent en mijn stem imiteerde de klanken van de verschillende instrumenten.