Naar Tel Aviv.
VOORDAT ik voet op den bodem van Palestina had gezet, was Tel Aviv een ledig woord voor me. Volgens een vooraf keurig uitgewerkt reisplan, — waaraan ikzelf niet debet stond, — was ik voornemens, regelrecht van Jaffa door te reizen naar Jeruzalem, de hoofdstad van Palestina. Op de reede van Jaffa heb ik mijn reisplan overboord geworpen en ben eerst naar Tel Aviv gereisd. Gereisd, is hier een wel wat royaal begrip; want in nauwelijks vijf minuten had de fiacre, waaraan ik mij en mijn bagage tegen redelijk hoogen prijs had toevertrouwd, de grens van Jaffa en Tel Aviv bereikt en in nauwelijks een kwartier mijn hotel.
Men staat hier voor een verbazingwekkend verschijnsel in Palestina: vlak aan de grenzen van het nauwe, morsige Arabische Jaffa strekt zich een nieuwe, moderne Europeesche stad uit. Een stad met in het centrum tamelijk ruime, met boomen beplante boulevards, waaraan in het groen geplaatste villa’s, grootendeels volgens den strak-rechtlijnigen stijl der nieuwe zakelijkheid, naar moderne begrippen luchtig en doelmatig. Deze stad strekt zich in het verlengde van Jaffa langs den zeekant uit tot aan het riviertje de Hajarkon, omvademt Jaffa ook reeds voor een aanzienlijk deel en dreigt van Jaffa een Oostersche enclave te maken in Europeesch gebied.
Tel Aviv is als uit den grond gesprongen; de snelheid van zijn ontwikkeling maakt een Amerikaanschen indruk. Zestig kolonisten van Oost-Europeesche afkomst, die in het benauwde Jaffa als kooplieden of beambten hun bestaan vonden, hebben in 1907, met behulp van een leening uit het Joodsch-Nationale Fonds, deze stad gesticht, er voor zichzelf en hun gezinnen, vlak aan zee, in een zand woestenij, een aantal villatjes doen bouwen, en dit gehucht den naam Tel Aviv gegeven. Tel Aviv komt als stadsnaam reeds in het Oude Testament voor, in het hoofdstuk Ezechiel. Deze stad lag in Babylonië en was een verzamelplaats voor ballingen. Omtrent de beteekenis van den naam der tegenwoordige stad schijnt geen klaarheid te bestaan, doch volgens de woordelijke afleiding zou Tel Aviv moeten beduiden „Lenteheuvel”; lente van Aviv, heuvel van Tel. In 1911 hadden zich reeds 500 personen in het stadje gevestigd, na den oorlog nam het een snelle vlucht; in 1932 telde het 45.000 inwoners, thans reeds over de 60.000, en nog steeds breidt zich het zielenaantal snel uit.
* *
*
Hoogstwaarschijnlijk is Tel Aviv op het oogenblik ter wereld de eenige stad, die zich mag verheugen in economischen opgang. Het heeft dezen opgang voornamelijk te danken aan de omstandigheid, dat de teelt van Jaffa-sinaasappelen zich sedert de laatste jaren met groote sprongen heeft uitgebreid, meerendeels op plantages, die in handen van Joden zijn. De Jaffa-sinaasappel, — de langwerpige vrucht met haar dikke, watten-achtige schil, — is een monopolieproduct, dat geen concurrentie van het buitenland te duchten heeft en een minimale winst laat van niet minder dan 10—12 pet. De Europeesche markten nemen dit product gaarne, en in toenemende mate, op. Hier ligt in hoofdzaak het geheim van de prosperiteit van Tel Aviv en daardoor van geheel Palestina. Tel Aviv
15