523. Krein. Der is gut um krein ze reiben.
Die is goed om ״krein” te raspen. Bet: Die deugt nergens voor. Krein zie 524. Reiben = D. reiben. Tendlau. 174. Der is gut zum kreenreiben. - Elsässer Jidd. Mir känn n’ne brauche for Krein zü reiwe. zie 121.
524. Krein. Isch hob’m neiteg um krein ze reiben.
Ik heb hem nodig om ״krein” te raspen. Bet: Ik kan hem missen als kiespijn. Krein: peperwortel, mierikwortel, gebruikt als bitterkruid op de seider taf el (symbool van slavernij in Egypte). Reiben: raspen. De krein wordt nl. ook geraspt en als toespijs bij de maaltijd gebruikt. V.P. 38. - V.P. 48. Nederlandse versie. - Nascher 16 en 97. Ich brauch ihn zu charouses.
Charousses H. charoset = mengsel van wijn, rozijnen, etc. (symbool van leem, dat voor de tichelstenen werd gebruikt in Egypte; eveneens op de seidertafel gebruikt).
525. Kreischen. Wer kreischt, dem is es wei.
Wie schreeuwt, die zit in moeilijkheid. Bet: Niemand schreeuwt zonder reden.
526. Krenk. E gesonde krenk, die nooch es essen komt.
Een gezonde ziekte, die na het eten komt. Spottend van iemand, die ziekte voorwendt, maar door zijn eetlust dit logenstraft. (Iemand, die altijd over kleine kwaaltjes klaagt of direct pijn voelt heette ,n fitse-foune, etymologie onzeker. Vgl. V.P. 120, met uiterst gezochte ver-klaring). Krenk D. Kränke = ziekte.
527. Krenk. E lange krenk, e gewisse tout, var: E lange kriesch. Letterlijk. Een lange ziekte, een zekere dood. Gezegd van iemand, die erg langzaam iets doet. Krenk. D. Kränke = ziekte. Tout. D. Tod. Kriesch hangt samen met D. kriechen = kruipen. E kriesch = een traag mens. Tendlau. 750. E lange kränk is e sichrer Tod. ־־ Bernst. 249. A lange krenk is a sicherer tojt.
528. Krie'e. E krie’e iber maan ssonnem.
Verwensing: Een scheur (kerie’e, bij het overlijden van naaste bloed
132