68 SJABBES.
hetzelfde herhalend, hetzelfde van hier en daar: „moed houen moedertje... Je moet maar denken, dat wat God doet.. .”
„Ja-ja,” knikte Bram.
Esther snikte en dokter vouwde de portefeuille open, toeschuivend naar de tafel, waaraan de twee vrouwen zaten.
„En welke dag van de week hebben we?” zon hij, wat vergeetachtig, de dingen goedig herhalend om afleiding te geven zooals hij ’t regelmatig dee, hier en daar, hier en daar: „welke dag van de week, moedertje ?”
„Zaterdag,” brom-fluisterde Bram.
„Zoo.. . jawel, Zaterdag,” herhaalde dokter; „en de hoeveelste ? ...”
„De hoeveelste ?... De hoeveelste ?” praatte Bram na.
„Ja, de hoeveelste... Laat eens kijken,” rekende dokter, het overlijdingsformulier gladstrijkend op de tafel, netjes uit den vouw : „ . .. laat eens kijken ... we hadden gister. .. nee eergister ... de twintigste... da’s dan de twee-en-twintigste, niewaar... is ’t zoo niet ?”
„Ja dat zal wel,” meende Bram knikkend.
Rustig van gebaar, op zijn gemak — het zette den praktijkdag in — knipte dokter den zakinkt-koker open voorzichtig om niet te spetten, drukte met den langen, witten nagel de tweede dop los, blies zachtjens de inktbel neer die om het openingetje kringde. En met diezelfde gemoedelijke geruststellende zekerheid schroefde hij de zakpenhouder uit het étui, doopte in.
Maar Rachel, die uit haar dofheid scheen wakker geworden, lei de magere hand op het overlijdingsformulier.
„Niet op Sjabbes,” zei ze.