SPINNEKOP. 63
toevoegsel. !) Noch zwartheid noch schaamte zal hun aangezicht bedekken. Zij zullen het Paradijs bewonen en daarin voor eeuwig verblijven.” Ik
aarzelde. Het was een prachtige combinatie: een
slapend vrouwehoofd, eene spin in haar webbe. Niet velen hebben iets dergelijks gezien, iets zóo onvergetelijks, een gelaat, jong, jeugdig, daarboven een glansrijk gesponnen web van een werkzame spin. Maar eindelijk schoof ik voorzichtig een blad papier onder het net, ving de spin op die
zich liet vallen, droeg haar vlug henen, liet haar
zakken uit het raam, zakken aan het zijden koord dat zij zichzelve voor haar vrijheid spon.
Mijn vrouw was wakker geworden.
„Wat was dat?” vroeg ze ongerust.
Ik vertelde haar op welke zonderlinge wijze een spin haar hoofd had ingesponnen, terwijl ze sliep.
„En ben je daar naar blijven kijken?” vroeg ze bleekwordend: „heb je dat zóólang aangezien... terwijl ik met mijn open mond lag... terwijl ik... O! o! o!... waarom heb ik je getrouwd? Wat ben ik begonnen? ... Zoo een wreedaard! Was ik maar dood!”
En ze begon hevig te snikken. Mijn waarde Falkland, Marcus Aurelius heeft ergens gezegd: „De man is een dwaas, die openbaar gekijf maakt tegen zijn huisvrouw, want is zij goed zoo behoort hij haar toe te geven, opdat zij beter worde, is zij kwaad, zoo zal hij haar verdragen, opdat hij haar niet erger make.” Ik zweeg, hoorde het gejammer aan, haar klachten, haar verwijten. Toch meende ik niets sléchts bedreven te hebben.. .
„En?” vroeg ik, daar hij zweeg.
„Sinds,” vervolgde Bernard Jelles: „is het niet