12 Februari.
Ongetwijfeld: vróéger geloofde ik niet in een Dagboek. Bekamp deze aanvechting, zeide ik tot mijzelven in sclioon-gesmeed proza, neem geen meerder hooi op uw vork dan zij vermag te dragen. Het zal met zulk een journaal van stemmingen en bewogenheden als met een paar nieuwe bottines geschieden. In de eerste dagen het frisch en wereldsch genot der kraking — in verdere weken de ouwbakken terugslag van hakken die schuinen en teenen die wippen. Elke aardsche vreugde heeft dat begin en dat triestigend einde. Bijzonderlijk een Dagboek. Knetterend van vlijt en opluchtingsdrang zet men in — doch na maanden schrijvend bedrijf (literatuur, correspondentie, huishoudboekjes, waschboekjes etc.) verslordigt men, raakt men indrukloos, laat men de bladen blanco... Toch kwam het geloof, peuterde ’k ’s avonds laat — met dikgezwollen oogen, slaapwarme handen en ’n log broeiinkje onder ’t kriewelig haar — eenige slap-gevoelige bepeinzingen des dags tezaam — gemakkelijk gaat het niet. Helaas mist het leven (La vi e) voor ons, geordende burgers
*) Bij het 400ste Falkland! e.