larie is, dat messen behooren geslepen te worden* de onze spoelen we in koud water al twee jaren lang — de pooten afzaag. Het is een vrij lang gevecht tusschen de taaie pezen en het mes. Maar een Hollander — beroemd om zijn strijd tegen de baren — is tegen kippenpooten opgewassen. Pieps en Poel sjouwen er mee den tuin in.
„Hij gaat niet in de melkpan.”
„Wees nou niet eigenwijs. Zoo moet j’m er in leggen.”
In het nauwe steelpannetje, waarin nog geen twee kan melk kunnen geborgen worden, ligt de kip in biddende houding, de vleugels in vleezige hoeken omhoog, de pooten op zij gewrongen. Wat water er op en een hand zout en we gaan allebei weer aan ons werk. Vrouwen maken over de kokerij zoo’n hèrrie, maar je kunt gemakkelijk koken en studeeren tegelijk.
Ik lees Wereldvrede van Couperus, een heerlijk boek waarbij je op ’n kip kunt letten. Is het verwonderlijk, dat vrouwen zoo met Couperus dwepen?
Ik ben juist aan het oproer bezig, als Lou uit de andere kamer schreeuwt:
«Zeg!”
Ja.”
„We krijgen zoo kippensoep!”
„Wel nee, dat vuile water kun je niet drinken!” „Hè wat slim! Hoe maken ze thuis kippensoep?” „D’as waar! Maar ze zal zoo slap zijn.”
„Als je maar lang genoeg laat trekken, krijg je uitstekende bouillon!”
Kippensoep èn gebraden kip voor negentig centen, ’tis opvallend goedkoop.
Na een kwartier spartelt het water zóó, dat ik bang word voor de eenheid van de kip.
Lou komt met twee groote soepborden.