32 „ONTDEKKING
„Op me gewone tijd, tien uur ... ’k kan er tegen... In me jeugd heb ’k heele weke gehad da’k niet voor drie uur op bed kwam. Dan ’n bal bij den kolonel... Dan weer uitgevraagd door Jonkheer Poons — die was toen ook officier... dan weer, ’t stond niet stil. Nou ga ’k niet meer uit. ’k Kreeg gister nog ’n invitatie, maar op mijn leeftijd — ach nee — de aardigheid is ’r af. Om uit te gaan moet je jong meisje zijn... ’t Is hier toch wel *n lieve kamer, maar overdag lijkt-ie me wat leeg...”
„Vinu?...”
„Weet u wa’k bij me ga verändere ? Vóór neem 'k effen rood behang, heelemaal effen en achter dofgroen. Da’s veel rustiger.”
„O ja. Dat zal wel netjes staan bij ’t ameublement.” „En dan denk ’k ’r ook hard over om gas te late anlegge. Want dat petroleumlicht da’s sukkele, niewaar? Niemand van me familie heeft petroleumlicht ... Niet alleen ’t gevaar, maar altijd die stelle schoonmake en altijd dat gescharrel als ’n lamp wat lang brandt.. . Kijk nou uw lamp is... Die gaat gewoon uit... En hoe lang brandt-ie heelemaal?” „Nou, van negen uur af... Da’s haast zes uur.” „Goed, maar gesteld dat ’t nou winter is, niewaar, dan kan je midden in de avondje lamp gaan vuile... Nee, da’s schrikkelijk onpleizierig... Ik denk over gas met nieuwe branders en dan vóór ’n koperen kroon, niet zoo’n moderne, maar een waar je wat an heb en achter ’n gewone nette arm. ..
„Ja, dat zal wel staan. Me broer, die hier vanavond was, heeft gas in z’n winkel.”
„Gut, heeft-ie ’n winkel?”
„Wel zeker, ’n Laarzenmakerij met twee knechts.” „Maakt-ie dames-bottines ook?”
„En óf-die... En wat ’n sjieke clientèle.”
„Dat zal ’k onthoude... ’k Verslijt wel zooveel