ARTS STERFBED. 7
„ .. . D’r valt niks te vergeve... ’k Heb niks te vergeve... Ik was al zoo lang ziek, niet!..
»O .... O!”
„ ... Maar ’t was niet.. . mooi,.. van jullie .. . Me eige broer, niewaar ... Nee... Dat was niet mooi... Je mot an vader zegge da’k ’m niet achter me... achter me lijk ... wil hebbe ... hoor je ... Ik wil ’m niet achter me. .. lijk hebbe... Hoor je?"
„Ogotogot! Ari! *
„Of nee.. . zeg ’t maar niet... Als je dood ben ... weet je toch van niks ... Laat ’m maar meegaan ... Laat *m maar meegaan ... as-die wil... Hoor je ? ... Hoor je ? ... Je mot niks an vader zegge ... Anders vraagt-ie maar ... Anders denkt-ie weer heel andere dinge ... Hoor je ? ...”
„O !.. . Ari... ’k Hé-zoo’n spijt. .
... „Maar je mot mijn engagementsring blijve drage... en nooit aflegge, hoor je... nooit aflegge... en jullie motte samen niet trouwe. .. Jij en Koos . .. Hoor je ? ..
Ja-a.”
. .. „Jullie motte niet trouwe... Da-wil ’k niet... Je mot mijn engagementsring blijve drage, altijd, altijd. Doe je ’n eed da-je nooit met Koos zal trouwe ? Doe je ?”
„Daar denk ’k toch niet an: wié denkt ’r an ?”
„Ik ... ikke ... Dattie je gezoend heeft vergeet ’k niet... niet als ’k in me kist leg. .. maar jullie motte niet trouwe... niet trouwe... Doe je ’n eed? ... Doe je? ..
„Bij wat je wil!”
„Zweer dan bij... zweer dan bij... Nee, doe maar geen eed... zeg ’t maar énkel zoo... an je stem zal ’k wel hoore... of je 't meent.”
„Nooit zal ’k met Koos trouwe. Nooit!”