54 STAL VERSCHRIKKING.
ruif houding, maar haar neusvleugels trilden en zwakke sidderschokjes doorrilden haar lichaam.
„Wat bezielt jou, vannacht ?” — vroeg Truus, gemelijk om zooveel onnoodige stoornis.
„Spreek niet van ziel,” huiverde Suus en somber pratend, stem van grafspelonk-luguberte, zeide zij hard én meedoogenloos, niet denkend aan de jeugdiger rossen in deze nachtelijke stal-tram-verlaten-heid: „ik keek uit het raam, wijl ik meende
te hooren den adem van het geestespaard dat ik reeds twéémaal voor mijn geestesoog zag verschijnen.”
„Bêtise!*, schreeuwde de schimmel.
„Nonsens!", knorde een vos: „hoe is’t mogelijk in onze verlichte nieuwe eeuw in die mate bijge-loovig te zijn.”
En een hengst, welbekend om zijn gezond oordeel over velerlei quaesties, plooide verachtelijk zijn bovenlip, sprak beslist: „jij schijnt aan nachtmerrie te laboreeren” ....
Eenige momenten beschenen de electrische lampjes de ruggen der paarden.
Maar mét Suus’ te-bergen-gerezen haren was er onrust in de remise gekomen.
„Ik bezweer,” zei eindelijk Suus: „ik bezweer dat ik reeds tweemaal een bakkie ontmoette getrokken door een onzichtbaar paard. De koetsier zat op den bok — neè, ’t was geen verbeelding — lach maar niet! — er móést een paard voor staan en 'r was géén paard te zien!” ....
„Hèhèhè! Wat ’n mop!”, grinnikte een ouwe gediende die van de Linnaeus naar den Dam vergrijsd was: „je zal ’n fiets of ’n locomotief voor je neus gehad hebben”----
En ’n geginnegap van belang. Want zoo wijs, zoo modern waren ze nu allen wel dat ze ’n stoom-