KLOKKEN.
»Mijn grootvader,” verhaalde Simonis, nadat we een poos gekibbeld hadden over den „juisten tijd” — de een liep een minuut vóór, de ander twee en een halve minuut achter en niémand wou toegeven — „myn grootvader was een zonderling man en zonderling is hij gestorven, gestorven om twaalf uur middernacht op de minuut.”
„Op de minuut,” zeiden wij glimlachend: „wiè zou dat kunnen controleeren?”
„Wie?” hernam Simonis geheimzinnig: „mijn vader verhaalde altijd als hij over het geval sprak, dat-ie z’n kop ’r onder durfde verwedden dat grootvader met den twaalfden slag zuchtte en doodbleef.” „Spokenhistorie,” glimlachten wij weder.
Maar Simonis keek luguber-ernstig en sprak:
„ Hij was ’n klein grijs mannetje, had veertig
jaar lang klokken, horloges, uurwerken gerepareerd. Maar z’n zaakje liep achteruit en op ’n goeien, nee op een kwajen dag werd-ie failliet verklaard. Dat was ’n slag. Voor de winkeldeur werd ’n tentje opgeslagen — de deurwaarder kwam en in ’t openbaar verkochten ze alles wat ’r in ’t winkeltje an voorraad was. Ja — ’k herinner het me flauw, ’t Regende. De menschen verdrongen zich onder
Schetsen Falkland. VII. i