76
... „O... ja!”
„Da’s goed”...
Hij zette z’n bezem, z’n schop in ’n hoek en volgde de dienstmeid.
* *
*
Dicht bij de kachel, zijn magere beenen hoog op ’n sport van den stoel, had hij gesmuld en gepraat met de meid. Nu zat hij te soezen, zelf niet begrijpend, hoe hij daar zat, gevoed en verwarmd.
Binnen kwam ze.
„Waar woon je?”
.. . „Nergens” ...
„Je mot dan toch érgens slapen!”...
„Soms in de Pieter Jacob... als ik centeheb... anders bij de pelisie" ...
„Wil je... Wil je... hier blijven vannacht?”...
Versuft keek hij op.
„Wat zei-je?”...
„Wil je hier blijven?”
„Of ’k wil?... Of ’k wil?”...
„Goed... Nee, dank nou maar niet.”
En ze ging weer heen, vies van den man, tóch met groot medelijden.
In de keuken bleef hij zitten; begreep ’t niet.
* *
*
Nacht.
In haar kamer lag ze, in ’t rijke bed. Half wakker, ’t Knetterend kaarslicht kaatste flauw in den spiegel.
Ze had de deur op slot gedaan, bang voor den