59
„Morgen.”
De kruidenier was klaar, doopte drie van z’n dikke vingers in de kom, keek even in den spiegel, droogde zich haastig af aan denzelfden handdoek, lei vijf centen op de waschtafel en ging heen.
Pietje stond in een hoek en dronk een kop thee, die-die altijd om negen uur kreeg. Langzaam slob-berde-die met blaasjes en ploljes in de groote, witte kom.
„Kom nou jongen, schiet wat op!”
„Ja, patroon.”
Opgeruimd begon de jongen den vloer te vegen, zorgvuldig alle haren in de hoeken bij elkaar peuerend, tot er een hoopje was van stof en haar. Netjes dee-die ’t op een stuk papier, dat uit het raam werd gesmeten. Dan ruimde-die de waschtafel op, sierlijk uitstallend den borstel-voor-iedereen, de kam-voor-iedereen, het vette, doorzweete, behaarde stukje cosmétique-voor-iedereen, de scheermessen-voor-iedereen en de blauwe spuitflesch van de dubbeltjes-heeren. Dan begon Pietje an z’n eigen toilet, smeerde dikke lagen cosmétique op z’n blonde haar, plakte ’t prachtig naar achter en ging Het Volksdagblad lezen, waarop patroon geabonneerd was. De baas lette heelemaal niet op ’m. Die zat nog slaperig bij het raam met de tien centen van de twee klanten in z’n hand. As dat strakkies maar geen standjes gaf, dat gesoes.