17
Over zessen. Drie mislukte en vijf rauwe visschen. Prachtig diner.
Nog één en dan voor het laatst. Het lag bepaald an de olie.
„Nou zal ik het met boter probeeren ”
De pan werd wéér schoongemaakt; een kluit boter
lieten we raak bibberen tot ze bruin was en „Let
go!____” De bot zakte in de boter. Er was een oogen-
blik stilte. En toen, — botjes zijn vervloekte beesten! — gingen kop en staart weer omhoog en spartelde het beest zich los uit z’n vel en z’n vinnen.
„Es ist bestimmt in Gottesrath ”
We hebben het opgegeven. Met de vier resteerende bloederige botten verder dit gedaan:
Begrijpende dat het mannen niet gegeven is visch te bakken en accepteerend het fatum van man-zijn, hebben we den waterketel opgezet en de treiterende beesten in het spartelend water gedeponeerd. Dat kon niet misloopen. Na een zeker aantal minuten hebben wij de dieren er uitgepikt, hebben rijst gekookt en smakelijk gedineerd. De graten waren nog een beetje rood, maar dat overkomt je ook wel in een restaurant.
De poes heeft gesmuld aan de gebakken visch. De „treurige” overblijfselen heeft zij dankbaar en voldaan opgegeten.
Lou bezat nog een toetje tabak. We hebben een pijp gestopt, ieder drie kop thee gedronken en ons zeer behagelijk gevoeld na de vermoeienissen van de vischpartij.
Dit zeg ik: er komt nooit geen ongebakken visch meer over den vloer, zoolang ik ongetrouwd ben.
SCHETSEN. 2