121
Jan. Ik hoef niet te weten wat me vrouw doet.
De offcier. En u hoeft niet te weten wat uw dochtertje doet (plots schérp) — uw dochtertje dat Zondagmorgen petrolie haalt !
Jan (heftig). Niet dat ik weet!
De officier (vinnig). TT stond aan de deur — u stond aan de deur !
Jan. Die dat zeit liegt!
De officier. Als u niet kalmer kunt antwoorden, zal ik ’t onderhoud afbreken.
Jan Ik ken niet rustig blijven as ze zóó de leugens, de leugens ...
De officier. Die leugens zullen we onderzoeken. — Als De Jonge Jan zoo góéd ging — waarom stond u dan in de schuld bij kruidenier Post ?
J a n. Dat was geen schuld — dat heit iedereen.
De officier (langzaam). En is’n geprotesteerde wissel geen schuld? — ’k Yraag antwoord, Jan Arend! — Deurwaarder Joosten heeft drie weken geleden ’n wissel van — van (zoekt onder de papieren) — van tweehonderd drie en zeventig gulden vijftig cent geprotesteerd — dat wist ’k bij je éérste ondervraging niet____
Jan. ’t Goed was niet in orde.
De officier. Welk goed?