112
Post (de vingers opsteTcend)... Zoo waarlijk helpe mij Grod-allemachtig ■— WelEdele, WelEdel-achtbare.
De officier. Die eed had u achterwege kunnen laten. U staat hier niet voor de Rechtbank — u is opgeroepen in voor-onderzoek in de zaak van den brand in De Jonge Jan. Er is reden om aan te nemen dat die brand is gesticht. Wat kan u mededeelen P
Post... WelEdel-WelEdele — daar schrik ’k van. Is de brand gesticht ? En door wie as ’k vrage mag, WelEdel-WelEdelachtbare ?
De officier. TJ heeft niets te vragen. U heeft te antwoorden. Om vijf uur heeft u de deur aan de overzij hooren dichtslaan. Wie ging toen heen ?
Post. Tja -— Tja •— as je dat nou maar wist.
De officier. Aan Biesen, den brigadier van de politie, heeft u gezegd dat u om half vijf Jan Arend met ’t meisje heeft zien heengaan ...
Post. Tja. Dat mot hallef geweest zijn, want om kwart over viere stong ’k nog tegen de bak rijst te blaze.
De officier. Blaast u speciaal op Zondag rijst ?
Post.' Niet op alle Zondagen, WelEdele-Wel-Edele, maar me zwarte poes had op de baal gelege