DE EERSTE KLEINE VERSCHRIKKING. 25
je maaltijden en slapen en loddrige bewogenheidjes weet te staaplen, te meten. Alleen een kléin deel van je leven blijft bij — ’t luttel stel uren dat zich heeft vastgevreten aan klare, opperste momenten. Toen heb je melankoliek zitten wachten op ’t perron van ’n station en van dat moment heb je elk voorwerpen-gebaar onthouden. Toen zat je in fel-verlichte zaal met duizenden hoofden en je staarde insipiede in ’t geglans van ’n luchter met kristallen en lovers — toen liep je bij ’t water en de gouden cadans van lan-taarnpaal-vlammen in ’t glazig gevloei en gewijk sprak even tot je. Als je zoekt en die uren verzamelt, vat je een kern-koele reeks dingen, die niets hevigs, niets ongewoons, niets bizars zeien, van dingen-van-elken-dag, dingen die klaar en raak, in elke lijn en elke verwazing opnieuw tot je praten. Of de doode voorwerpen hebben dan tot je gesproken, öf je stemming was een goddelijk-gevoelige, een stemming van teerste schoonheid die het ongekendste benaderde. Soms, in zekere houding, bij zekeren arbeid, als je niet denkt, niet weet, geen pogen doet tot herinnering, kleurt zoo een moment van twintig, dertig jaar geleden in ontstellende werklijkheid in je op, vraag je je zelf ganschlijk verwonderd, hóé dat moment in je her-leefde, hóé het her-rees. En je weet