DE KIP IN DE BADKAMER. 75
Nee. We luisterden in loerende spanning. De kip kraaide wéér. En een week later kraaide ’n andere kip — denzelfden dag kraaide een derde. Ongetwijfeld het waren hanen. De natuur wil wel eens mal doen, maar ditmaal pleegde zij geen excessen. Er bleef één jeugdige wérkelijke kip — de rest vocht met den ouden haan-van-vijftig-cent, kraaide daaglijks, kraaide bij mooi weer, kraaide als de zon niet wou schijnen, kraaide als ’t daagde. De kenner kende niet of had me bedrogen. En ik zie geen kans het wijfjeskuiken van het mannetjes-dito te onderscheiden vóór ze kraaien of niet-kraaien.
Ons hoenderpark bestond dus uit vijf hanen, twee bejaarde kippen en een kieken. Ze aten stevig en tegen Mei kregen we om de twee of drie dagen één ei. Doorgaans v/as of is hetzelve waterig. We voeren te veel hennep en aardappelenkliekjes, zegt een andere kennis. Hoe dit zij, de aardigheid is, ze te zien eten, veel te eten, gulzig te eten, — èn de gróótste aardigheid is het fokken. Dat werd de groote verrassing. Onze voorbeeldige methode van spijziging had de ouwe witte kip broedsch gemaakt. Ze wou niet van het ei. Ik sprak in die dagen de groentevrouw en die zei: „dan is ze broedsch” — en de melkboerin zei: „dan is ze broedsch" en de vader van onze dienstbode die er véél verstand van heeft en het geval inspecteeren kwam, lei er het zegel op.
„Je mot ’m op de zolder in ’n hoekie stoppe," zei de deskundige.
„Ik heb geen zolder,” zeide ik. Want dit is (was) mijn huis in doorsnee: