Oud-Kolonel Schmidt was zóóveel jaren lid van de officieren-societeit geweest, had zóo trouw krantjes gelezen op hetzelfd klassiek plekje bij ’t raam en zóo op de minuut af, met ’n stem die nog alle zekerheid van den kommando-toon had, om halfvijf ’n glaasje pommerans besteld, dat de jongere officieren verbaasd zouden zijn geweest als Schmidt den stoel onbezet had gelaten. Prompt vier stak hij ’t pleintje over, ’t lang lichaam in ouderdom gebogen, den hoogen hoed op ’t grijzend haar, den linkerarm op den rug, den rechter gesteund op den wandelstok met ivoren knop. In de vestibule der societeit zette hij den stok in hetzelfde gaatje van den bak — z’n hoed over den knop — en als-ie dan binnenkwam, streek-ie stug de hand door ’t stoppelhaar, rondkijkend wie ’r zoo waren. Dan knikkend'en groetend, stapte-die op de leestafel toe, zocht z’n lectuur bijeen, kromde in den stoel, las. Hij las ordelijk en met regelmaat, vooral de rubriek Marine en Leger. Al de namen kende-die van vader op zoon. Van sommigen wist-ie de jaartallen der bevordering, non-activiteit, pensioen. En zoo vast zat-ie in oude herinneringen, dat als er geaarzeld werd, Schmidt en nog eens Schmidt de gedocumenteerde man voor