gram vlak voor tafel. Ab en ik hebben ’n hééle flesch champagne op de gezondheid van Kerrie — Per, niet ? — gedronken. Ab was tipsy •— heelemaal tipsy — zulke kleine oogies — net ’n varkentje, aet ’n big. De heele verdere reis heb ’k ’m big genoemd. Ab is ’n engel — vanmiddag komt-ie hiei ook. Na Genua heb ’k geen verder nieuws van je gehad — we waren te ambulant. Schatje, wat heb ’k ’n boel van de wereld gezien — en Fri, Fri, ’k ben zoo écht gelukkig, zoo gelukkig dat ’k wel zou kunnen dansen! Dans je meê ?
Frida. Dansen....
Emma. Schaap wat heb je? Je zit met ’n gezicht alsof je reden tot kniezen heb.
Frida {zacht), ’r Is reden, lieve, lieve Ems.
Emma (verschrikt). Is ’r Fri, huil jef
Frida. Praat even niet (schreit), ’t Zakt wel (schreit), ’r Is iets gebeurd, iets akeligs, iets verschrikkelijks, iets waarvoor geen remedie is, iets allerwanhopigst____
Emma (haar hand grijpend). Iets met (Frida
knikt) Met Ferrier1 God!____
Frida. Je zat zoo vroolijk te snappen—’khad
haast geen moed — (dof en met moeite) Fer
is blind.
. Emma (achteruitschrikkend). Blind! (Frida